Johannes spitst zijn visioenen in Openbaring vanaf het twaalfde hoofdstuk toe op de plek van Israël ten opzichte van het Romeinse rijk, in beeldtaal, bedekt genoeg voor een oppervlakkige lezer – de Romeinse vijand? – en duidelijk genoeg voor de in de Joodse profetenboeken bekende lezer.
Een vrouw, bekleed met de zon en twaalf sterren en de maan onder haar voeten (Israël) wordt zwanger en bevalt van een zoon, de Mensenzoon, Messias, Jezus. De tegenstander: een grote, vuurrode draak, met zeven koppen en tien horens, en op elke kop een kroon die met zijn staart een derde van de sterren meesleept en op de aarde smijt (Openbaring 12 verzen 1-3). Even verderop verklaart Johannes zelf dat dit “de slang van weleer is, die duivel of Satan wordt genoemd en die de hele wereld misleidt. Samen met zijn engelen werd hij op de aarde gegooid.” (Openbaring 12 vers 9).
“Toen hoorde ik een luide stem in de hemel zeggen: ‘Nu zijn de redding, de macht en het koningschap van onze God werkelijkheid geworden, en de heerschappij van zijn messias. Want de aanklager van onze broeders en zusters, die hen dag en nacht bij onze God aanklaagde, is ten val gebracht. Zij hebben hem dankzij het bloed van het lam en dankzij hun getuigenis overwonnen. Zij waren niet aan het leven gehecht en hebben hun dood aanvaard. Daarom: juich, hemel, en allen die daar wonen! Maar wee de aarde en de zee: de duivel is naar jullie afgedaald! Hij is woedend, want hij weet dat hij geen tijd te verliezen heeft.'” (Openbaring 12 verzen 10-11).
Dat moment komt overeen met het blazen van de zevende bazuin in Openbaring 10 vers 7 en 11 verzen 15-17. Daaraan voorafgaand is een oorlog in de hemel tussen aartsengel Michaël en zijn engelen enerzijds en de duivel en zijn engelen anderzijds (Openbaring 12 vers 7). Degene met een luide stem in de hemel vertelt dat zijn broeders en zusters “hebben hem dankzij het bloed van het lam en dankzij hun getuigenis overwonnen. Zij waren niet aan het leven gehecht en hebben hun dood aanvaard.” (Openbaring 12 vers 11).
De duivel heeft het vervolgens op Israël, de ‘moeder’ van de Messias gemunt. God zorgt voor Israël gedurende 1260 dagen c.q. een tijd, tijden en een halve tijd (allebei 3,5 jaar) in de woestijn (Openbaring 12 vers 6, 13-15). De duivel gaat rond als een brullende leeuw, zoekend wie hij verslinden kan (1 Petrus 5 vers 8) van “de rest van haar nageslacht, allen die zich aan Gods geboden houden en bij het getuigenis van Jezus blijven.” (Openbaring 12 vers 17).
Johannes ontwaart achter het Romeinse rijk de duivel zelf en koppelt de beeldspraak uit hoofdstuk 12 aan die in hoofdstuk 13 (een beest uit de zee van volken met zeven koppen en tien horens) en 17 (hier rijdt een hoer op de draak). De zeven koppen worden doorgaans met de op zeven heuvels gebouwde stad Rome geassocieerd. De eerste zeven Romeinse keizers zijn ook een aanwijzing. De tien horens worden als bondgenoten gerekend.
Na de geboorte van Jezus komen de drie wijzen / magiërs uit het oosten hun opwachting bij koning Herodes maken. Navraag waar de nieuwe koning, de messias geboren zou worden leidt op basis van Micha 5 vers 1 naar Bethlehem. Bij de Herodes gaan de alarmbellen af. Hij wil voorkomen dat iemand hem van z’n troont stoot en moordt alle kinderen onder de twee jaar uit Bethlehem uit. God heeft Jozef in een droom gewaarschuwd om vóór die tijd met Maria en Jezus naar Egypte te vluchten (Mattheüs 2).
Een aantal waarschuwingen
Historisch is er géén bewijs voor de in Mattheüs beschreven kindermoord. Of Johannes in Openbaring 12 verzen 5-6, 13-16 de niet-Joodse koning Herodes ook een duivelse opdrachtgever toedicht, is aannemelijk, maar niet zeker.
Pas in Openbaring 12 op met de chronologie. Het is géén lineair verlopend visioen. En de Jood Johannes die in bewoordingen als broeders en zusters, de rest van haar nageslacht en heiligen typisch Joodse uitdrukkingen gebruikt, ook voor hen die Jezus als hun Messias hebben gevonden. De naam ‘christen’ is nog geen gemeengoed in de tijd van Johannes.
Het Romeinse rijk met de duivel als inspirator
Dat het beest in Openbaring 13 het Romeinse rijk aanduidt, weten we uit Daniël 7 en de geschiedenis. De oudtestamentische profeet zag vier beesten die achtereenvolgens het Babylonische, Medo-Perzische, Griekse en Romeinse rijk voorstelden. In zowel Daniël 7 als Openbaring 13 is de periode van grootspraak, godslastering en overwinning gedurende 3,5 jaar. Openbaring 17 verzen 9 en 10 leggen uit dat de zeven koppen zowel zeven bergen als zeven koningen zijn: “vijf zijn er gevallen, een is er, de andere nog niet gekomen, en wanneer hij komt, moet hij een korte tijd blijven.” Johannes plaatst zijn visioen in de regering van de vijfde keizer Nero en zijn opvolgers. Nero pleegde na een wreed bewind van 14 jaar zelfmoord (“een dodelijke verwonding”) in Openbaring 13 vers 3), waarna Titus Flavius Vespasianus orde op zaken stelt in de achtergebleven chaos (“maar de wond genas” in Openbaring 13 vers 3).
Vanaf de tweede keizer, Augustus was de keizer goddelijk en moest overal in het Romeinse rijk rond de (Middellandse) zee aanbeden worden, ook in Jeruzalem en de vele andere steden waar Joden en later ook christenen woonden. De beschrijving van de keizercultus, de merktekens, inclusief zijn ‘getal’, afhankelijk van het manuscript 616 of 666 – verwijzend naar een mens (niet god!), de bezeten Nero, komt overeen met de beschrijving van het tweede beest in Openbaring 12 verzen 11 en verder. Het was Nero die in het jaar 64 de apostelen Petrus, Paulus en veel andere christenen heeft laten vermoorden. Hij heeft ook het bevel gegeven voor de oorlog tegen de Joden. Hij is het archetype van de antichrist(elijke keizers).
Aanvaard het lijden
Aan zijn vervolgde broeders en zusters heeft Johannes een opvallende oproep: “Wie gevangenschap moet verduren, zal in gevangenschap gaan. En wie door het zwaard moet sterven, zal sterven door het zwaard. Hier komt het aan op de standvastigheid en trouw van de heiligen.” (Openbaring 13 vers 10, waarbij de formulering van Johannes refereert aan Jeremia 15 vers 2 en 43 vers 11). Anders dan de volgelingen van de Romeinse keizer met zijn merkteken op het hoofd of de hand, hebben de heiligen “de naam van het lam en die van zijn Vader op hun voorhoofd. (…) Dat zijn degenen die zich niet met vrouwen hebben afgegeven maar maagdelijk zijn gebleven. Zijn volgen het lam waarheen het maar gaat. Ze zijn uit de mensheid vrijgekocht om als de eerste opbrengst te worden aangeboden aan God en aan het lam. Geen leugen komt over hun lippen, er valt niets op hen aan te merken.” (Openbaring 14 verzen 1, 4-5).
Grote oogsten: in welke wil jij gevonden worden?
De 144.000 dienaren, 12.000 uit elke stam van Israël kregen in Openbaring 7 verzen 3-8 het zegel van God op het voorhoofd. “Toen zag ik dit: het lam stond op de Sion, en bij het lam waren honderdvierenveertigduizend mensen die zijn naam en die van zijn Vader op hun voorhoofd hadden. (…) die van de aarde zijn vrijgekocht (…) Ze zijn uit de mensheid vrijgekocht om als de eerste opbrengst te worden aan God en aan het lam.” (Openbaring 14 verzen 1,3-4).
Johannes zag in Openbaring 7 naast de 144.000 een “onafzienbare menigte, die niet te tellen was, uit alle volken, van elke stam en taal. (…) Dat zijn degenen die uit de grote verschrikkingen gekomen zijn. Ze hebben hun kleren witgewassen met het bloed van het lam.” (Openbaring 7 verzen 9, 14). Nu, in hoofdstuk 14 verzen 6-7: “Toen zag ik opnieuw een engel, die hoog in de lucht vloog. Hij had een eeuwig evangelie dat hij bekend moest maken aan de mensen op aarde, uit alle landen en volken, van elke stam en taal. Luid riep hij: ‘Heb ontzag voor God en geef hem eer, want nu is de tijd gekomen dat hij zijn oordeel zal vellen. Aanbid hem die hemel en aarde, zee en waterbronnen geschapen heeft.'”
Opnieuw wordt er geprofeteerd onder de volken, zoals Elia en Elisa, Jesaja en Jeremia, de twaalf zogenaamde kleine profeten in het Oude Testament, Simeon (in Lukas 2), Johannes de Doper en ook Johannes de schrijver van Openbaring in hoofdstuk 10 vers 11 “te horen: ‘Je moet opnieuw over talrijke landen en volken en koningen profeteren'”. Het evangelie (goede nieuws) blijft klinken, inclusief de waarschuwing zich niet met wellust, ontucht, aanbidding van het beest of zijn beeld of het dragen van het merkten van zijn naam in te laten (Openbaring 14 verzen 8-11).
Dat alles – en dat is jammer voor degenen die blijven geloven in een free ride to heaven – vraagt “standvastigheid van de heiligen, die zich houden aan Gods geboden en aan de trouw van Jezus.” (Openbaring 14 vers 12). Merk op, dat er niet staat “en die trouw zijn aan Jezus”, maar “zich houden aan de trouw van Jezus.” Dat is geloof in moeilijke tijden! Volstrekt logisch stelt vers 13: “Ik hoorde een stem uit de hemel zeggen: ‘Schrijf op: “Gelukkig zijn zij die vanaf nu in verbondenheid met de Heer sterven.”‘ En de Geest beaamt: ‘Zij mogen uitrusten van hun inspanningen, want hun daden vergezellen hen.'” God heeft gewaarschuwd en laat over de niet-gelovigen zijn woede los en oogst hen als spreekwoordelijke druiven en treedt ze in zijn wijnpers. (Openbaring 14 verzen 14-20). De beschreven actie van God contrasteert met “Babylon, die grote stad, die door haar ontucht alle volken de wijn van haar wellust heeft laten drinken” in vers 8.
Johannes gebruikt de profetische beeldspraak en letterlijke vervloekingen van Jesaja 21 vers 9: “Gevallen, gevallen is Babylon, die grote stad…”, Jesaja 13 vers 21, 34 vers 11, en Jeremia 50 vers 39, en 51 vers 8. Net als de aanbidding van het beest/een mens (de Romeinse keizer) of afgodenbeelden in Openbaring stond ook Babylon bij de grote oudtestamentische voorbeelden van Johannes bekend om beelden en afgoden. Net zoals de in ballingschap gevoerde Israëlische stammen Juda en Benjamin 600 jaar eerder, is het voor Johannes’ Joodse tijdgenoten die Jezus hebben gevonden en zich aan Gods geboden willen houden zaak standvastig te blijven en zich niet in te laten met de afgodendienst van de andere volken.
Veertien hoofdstukken lang een consistente oproep tot heiliging, trouw en genade van Gods zijde, maar ook het oordeel over hardleerse mensen die anders kiezen. Nog zeven hoofdstukken te gaan.
Related Posts