Gehoorzaamheid aan de overheid is een heikel punt, merkte ik afgelopen week onder christenen in een leidinggevende functie. Eigen interpretaties, het zoeken naar de uitzondering voor zichzelf, het trekken van de Holocaust-kaart prevaleerden boven nuchterheid, waakzaamheid en feitelijkheid. Na maanden online samenkomsten live op zondagmorgen streamen vanaf juli weer in een schoolaula mogen samenkomen, daarbij het aanvankelijke verbod op zingen weloverwogen als te ver inperken door de staat van de vrijheid van godsdienst parerend, kwam er het dringende advies om het aantal gasten thuis tot zes te maximeren en dan nog steeds de anderhalve meter afstand in acht te nemen als een volgende uitdaging. Aan de start van een nieuw kerkelijk seizoen is een doorsnee groeigroep voor volwassenen, bidstond of jongerengroep groter. Er zijn in schoollokalen direct goede alternatieven gevonden, dus praktisch gezien is er geen enkel probleem, mentaal wel degelijk.
Want is hier dan sprake van een geestelijke strijd met de Nederlandse regering – nota bene met CDA en ChristenUnie – als vijand? Moeten we met bidden Mark Rutte en Hugo de Jonge, het RIVM en het Outbreak Management Team tot andere gedachten brengen? Of moeten we de overheid gehoorzamen, zoals Paulus oproept in Romeinen 13?
Gezag is door God ingesteld
“Iedereen moet het gezag van de overheid erkennen, want er is geen gezag dat niet van God komt; ook het huidige gezag is door God ingesteld. Wie zich tegen dit gezag verzet, verzet zich dus tegen een instelling van God, en wie dat doet roept over zichzelf zijn veroordeling af. Wie doet wat goed is heeft van de gezagsdragers niets te vrezen, alleen wie doet wat slecht is. U wilt niets van de overheid te vrezen hebben? Doe dan wat goed is en ze zal u prijzen, want ze staat in dienst van God en is er voor uw welzijn. Maar wanneer u doet wat slecht is, kunt u haar beter vrezen; ze voert het zwaard niet voor niets, want ze staat in dienst van God, en door hem die het slechte doet zijn verdiende straf te geven, toont ze Gods toorn. U moet haar gezag dus erkennen, en niet alleen uit angst voor Gods toorn, maar ook omwille van uw geweten. Daarom betaalt u ook belasting en staat wie belasting int in dienst van God. Geef iedereen wat hem toekomt; belasting aan wie u belasting verschuldigd bent, accijns aan wie u accijns verschuldigd bent, ontzag aan wie ontzag toekomt, eerbied aan wie eerbied toekomt.” (Romeinen 13 verzen 1-7).
Paulus – schrijvend als Romeins staatsburger en Jood van geboorte – staat in de traditie van Gods omgang met het volk Israël, de profeten en Jezus Christus. Israël wilde net als de omringende volken een koning ,een theocratie vonden minder geschikt (1 Samuël 8). God waarschuwde dat een koning militairen zou rekruteren, belasting zou heffen, regels zou stellen en op oorlogspad zou gaan. Het volk koos voor een koninkrijk als staatsvorm en kreeg Saul, David, Salomo en vervolgens een reeks koningen die aan God en gebod lak had, het verkeerde voorbeeld gaven en oorlog, dood en deportatie als gevolgen moesten ondergaan.
De profeet Micha klaagt honderden jaren later de leiders van het volk aan. Ze lijken vergeten dat Gods model van leiding en gezag gebaseerd is op liefde, rechtvaardigheid, dienstbaarheid, vergevingsgezindheid en zorg dragen voor je medemens in nood (Micha 2-6).
Jezus Christus herhaalt deze principes in de Bergrede (Mattheüs 5), erkent het gezag van de Romeinse keizer (“Geef dan wat van de keizer is aan de keizer, en geef aan God wat God toebehoort” (Mattheüs 22 vers 21) en benadrukt dat wie in zijn koninkrijk de belangrijkste wil zijn de ander moet dienen (Mattheüs 20 verzen 25-28). Dat Paulus’ betoog in zijn brief aan de Romeinen geen bevlieging was, maak ik op uit de brief aan Titus, waar “Herinner allen eraan dat ze overheid en gezag moeten erkennen en gehoorzaam moeten zijn, bereid om altijd het goede te doen, dat ze van niemand mogen kwaadspreken, vredelievend en vriendelijk moeten zijn en zich tegenover iedereen zachtmoedig moeten gedragen.” (Titus 3 verzen 1-2) in een lange reeks praktische aanwijzingen staat naast bijvoorbeeld regels voor het aanstellen van oudsten en opzieners of het belang van Gods genade om gered te worden.
Wat als het gezag zelf God niet erkent?
Bezwaren gaan snel over Nazi Duitsland of eigentijdse landen waar christenen vervolgd worden, wetgeving die abortus, euthanasie, homohuwelijk en zondagopenstelling van winkels mogelijk maakt. Los van de staatsvorm of de naamgeving van gezagsdragers, staat God bovenaan en is de grondslag van alles wat er in de Wet en de Profeten staat: “Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand. Dat is het grootste en eerste gebod. Het tweede is daaraan gelijk: heb uw naaste lief als uzelf.” (Mattheüs 22 verzen 37-40).
Kortom: waar regels, instructies en praktijk tegen Gods belangrijkste geboden ingaan, is het oppassen geblazen en verzet geboden. Micha stelt: “Er is jou, mens, gezegd wat goed is, je weet wat de HEER van je wil: niets anders dan recht te doen, trouw te betrachten en nederig de weg te gaan van je God.” (Micha 6 vers 8). Opstaan, je mond opendoen, je inzetten voor recht en rechtvaardigheid, trouw en God te volgen.
Dienstbaarheid is een sleutel
In diverse brieven legt Paulus uit hoe als christen hiërarchie, gezagsverhoudingen moeten gelden en adresseert hij ouders en hun kinderen, meesters en hun slaven, Jezus Christus en de gezagsdragers in een kerk of gemeente (vaak vergeleken met een herder met z’n kudde), God, man en vrouw in een huwelijk, naast burgers in een maatschappij met gezagsdragers als een tollenaar, keizer, en belastingdienst. Petrus waarschuwt dat waar leiders niet meer het boven hen gestelde gezag erkennen, alleenheerser willen zijn en zo de door God ingestelde hiërarchie willen doorbreken, ze terecht als dwaalleraar of vale profeet gekenmerkt mogen worden (2 Petrus 2 verzen 10-11).
Related Posts