De Maleachi dialogen: pittig en confronterend!

200px-MalachiHet boek Maleachi is het laatste boek in de boekrol met Twaalf (kleine) Profeten. Deze is in de 4e of 3e eeuw voor Christus geredigeerd tot één verzameling. Dat we dit boek kennen als Maleachi – in veel bijbels als laatste boek in het Oude Testament geplaatst – is te danken aan een interpretatie van het Hebreeuwse מַלְאָכִי, Malʼāḵî: “mijn boodschapper”. De joden die de Hebreeuwse Tanakh vertaalden in het Grieks, zetten het om in  ἄγγελος; ángelos. Dit kennen wij als engel, goddelijke boodschapper, De boodschapper van goed nieuws, in het Grieks εὐαγγέλιον; euangelion, wordt bij ons ook al snel een evangelist. De functie wordt een eigennaam. In het Latijn nomen est omen, je naam is je voorteken. Heet je Henk, ‘ben’ je heer van het huis, ook zonder broek aan (althans, dat kun je je inbeelden). De boodschapper in deze boekrol, zijn functie wordt in Maleachi 1:1 en 3:1 genoemd, is zo in de geschiedenis door uitleggers tot eigennaam, Maleachi, uitgegroeid. Over het leven van de profeet in dit boek is verder niets te vinden. De boodschap is belangrijker dan de boodschapper. Het is alsof je Johannes de Doper hoort spreken: “Ik doop jullie met water ten teken van jullie nieuwe leven, maar na mij komt iemand die meer vermag dan ik; ik ben zelfs niet goed genoeg om zijn sandalen voor hem te dragen. Hij zal jullie dopen met de heilige Geest en met vuur; hij houdt de wan in zijn hand, hij zal zijn dorsvloer reinigen en zijn graan in de schuur bijeenbrengen, maar het kaf zal hij verbranden in onblusbaar vuur.” (Mattheüs 3:11-12, overigens één van de teksten die voorstanders van een theologie zonder hel liever overslaan).

Hoofdstuk 1:2-5 God heeft Israël lief, maar is het wederzijds?

Maleachi bestaat uit profetieën die zijn vormgegeven als dialogen. Het is dus zaak goed te luisteren, te weten wie aan het woord is en de achtergrond te kennen. Dat begint al in hoofdstuk 1:2-3a: “Ik heb jullie lief – zegt de HEER -, en jullie zeggen: ‘Waaruit blijkt die liefde dan?’ Zijn Jakob en Esau geen broers? – spreekt de HEER. Toch heb ik Jakob liefgehad en Esau gehaat.”

Lees dit maar hardop voor en vraag je publiek of het duidelijk is.

Hoofdstuk 1:5-2:9 De priesters verzaken hun plicht

God is klaar met het alleen van Zijn kant komen van de liefde. Zijn voik neemt het niet nauw met de offers. Hij citeert zelf Psalm 113: “Van waar de zon opgaat tot waar ze ondergaat staat mijn naam bij alle volken in aanzien, overal brengt men mij reukoffers en reine offergaven. Mijn naam staat bij alle volken in aanzien – zegt de HEER van de hemelse machten.” Zo niet in Israël, daar halen de priesters hun neus op voor de dienst aan Gods altaar. God zal de nakomelingen van Levi, de priesterklasse, daarom vervloeken.

Hoofdstuk 2:10-16 Het volk blijft in gebreke

“Hebben wij niet allemaal dezelfde vader, heeft niet een en dezelfde God ons geschapen? Waarom behandelen wij elkaar dan zo trouweloos en schenden wij het verbond dat hij met onze voorouders sloot? Juda heeft trouweloos gehandeld, en in Israël en Jeruzalem heeft men zich gruwelijk misdragen. Juda heeft ontwijd wat de HEER heilig is en wat hij liefheeft; Juda is getrouwd met een vrouw die een vreemde god vereert.” (Maleachi 2:10-11) Tijdloos, deze constatering, net als het advies in vers 15: “Wie ook maar een beetje verstand heeft doet zoiets niet, want iedereen wil toch een nageslacht dat door God gewild is? Speel niet met je leven en behandel de vrouw van je jeugd niet trouweloos.”

Hoofdstuk 2:17-3:5 De bode komt, net als het rechtvaardige oordeel van God

Het volk daagt God uit “door te zeggen: ‘Iedereen die kwaad doet, doet wat goed is in de ogen van de HEER, zulke mensen bevallen hem’. Of: ‘Waar is nu de God die rechtspreekt?'” Wie kaatst moet de bal verwachten. “Let op, ik zal mijn bode zenden; hij zal de weg voor mij effenen. Opeens zal hij naar zijn tempel komen, de Heer naar wie jullie uitzien, de engel van het verbond naar wie jullie verlangen.”….“Ik zal naar jullie komen om recht te spreken, en ik zal niet aarzelen te getuigen tegen tovenaars en echtbrekers, tegen mensen die hun dagloners uitbuiten, en tegen allen die weduwen en wezen onderdrukken en vreemdelingen geen plaats gunnen, want geen van allen hebben zij ontzag voor mij – zegt de HEER van de hemelse machten.” (hoofdstuk 2:17b, 3:1, 5).

Natuurlijk kun je direct doorbladeren naar de wegbereider en effenaar Johannes de Doper in Mattheüs 3, Marcus 1, Lucas 3 en Johannes 1. Of naar Jezus’ intocht in Jeruzalem, tempelreiniging en de voorspellingen van de dag van de HEER in Mattheüs 21-25, Marcus 11 en 13, Lucas 17 en 20, en Johannes 12. Dat de “Heer naar wie jullie uitzien” de “HEER van de hemelse machten is”, in het kort de claim van Jezus Christus Gods Zoon te zijn en bovendien te stellen dat Hij en de Vader één zijn, is de grond voor de kruisiging van Jezus Christus.

De Jewish Study Bible houdt het commentaar bij deze passage op het vlak van ‘eeuwenlange discussie over het messiaanse gehalte, de identiteit van de boodschapper, de Heer en het verbonden’ en trekt geen kleurbekennende conclusie.

Ook los van de veronderstelde messiaanse vervulling in de evangelieën, waarbij intentie en context in Johannes 3:17-21 geldt: “God heeft zijn Zoon niet naar de wereld gestuurd om een oordeel over haar te vellen, maar om de wereld door hem te redden. Over wie in hem gelooft wordt geen oordeel uitgesproken, maar wie niet in hem gelooft is al veroordeeld, omdat hij niet wilde geloven in de naam van Gods enige Zoon. Dit is het oordeel: het licht kwam in de wereld en de mensen hielden meer van de duisternis dan van het licht, want hun daden waren slecht. Wie kwaad doet, haat het licht; hij schuwt het licht omdat anders zijn daden bekend worden. Maar wie oprecht handelt zoekt het licht op, zodat zichtbaar wordt dat God werkzaam is in alles wat hij doet.”

Dat er nog een deel 2, een eindoordeel moet komen, schetst Jezus in bijvoorbeeld Lucas 18:7-8, nota bene aan het eind van de gelijkenis over de onrechtvaardige aardse rechter, “Zal God dan niet zeker recht verschaffen aan zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot hem roepen? Of laat hij hen wachten? Ik zeg jullie dat hij hun spoedig recht zal verschaffen. Maar als de Mensenzoon komt, zal hij dan geloof vinden op aarde?” 

Hoofdstuk 3:6-12 Oproep tot bekering

Een hartstochtelijke oproep van de Onveranderlijke aan het volk om zich te bekeren en Zijn geboden te onderhouden.

En o, wat is vers 10 over het op de proef stellen van God door “Breng alle tienden naar mijn voorraadkamer, zodat er voedsel in mijn tempel is, en zie dan of ik niet de sluizen van de hemel voor jullie open en zegen in overvloed op jullie land laat neerdalen” misbruikt door goedbedoelende of juist geldzuchtige predikers, uitbaters van kerkgebouwen, bedieningen (ministries), enzovoorts. Los van de context van de joodse eredienst, los van al die honderden andere geboden en verboden, met focus op geld dat afgedragen moet worden naar de moderne goddelijke voorraadkamer (kerk, organisatie, goed doel)…en zegen zal je deel zijn. Voorspoed en geluk, wie wil dat niet. En ondertussen spek je de kas van een ander. En als het niet van harte gaat, dan koppel je een dreigement aan je oproep, in de vorm van vers 8: “Vinden jullie dat een mens God mag bestelen? Toch bestelen jullie mij, en zeggen dan:  ‘Hoezo bestelen we u?’ Door de tienden en de heffingen achter te houden!”

En helpt dat niet, is er een zwaarder dreigement in vers 9: “Jullie zijn vervloekt en nogmaals vervloekt, en toch blijf het hele volk mij bestelen.”

Hoofdstuk 3:13-21 De dag van de HEER

Het draait bij de dag van de HEER niet om donder en geweld, of de vernietiging van de aarde, zoals ‘eindtijd’ boeken en films dat wel centraal stellen. God zal komen om recht te maken wat krom is, recht te verschaffen aan slachtoffers van onrecht. Hij zal tot zijn eigendom rekenen de mensen die zich nu nog afvragen: “Wat heeft het voor nut God te dienen, wat hebben we eraan dat we zijn voorschriften in acht nemen en ons in een boetekleed hullen voor de HEER van de hemelse machten? We moeten de hoogmoedigen wel gelukkig prijzen, want wie zich goddeloos gedraagt gaat het voor de wind, en wie God beproeft komt er goed van af!” (Maleachi 3:14-15).

Er is hoop na Gods ingreep: “Dan zullen jullie het verschil weer zien tussen rechtvaardigen en wetteloze, tussen mensen die God gehoorzamen en wie dat niet doen.” (Maleachi 3:18)

Hoofdstuk 3:22-24 De profeet Elia komt terug

De opdracht aan Israël is: “Houd je aan het onderricht van Mozes, mijn dienaar, aan wie ik op de Horeb regels en wetten heb gegeven die gelden voor heel Israël.” (vers 22). Om aan de voilledige vernietiging (vers 24b) te ontkomen, is de terugkeer van de profeet Elia nodig (vers 23), “en hij zal ervoor zorgen dat ouders zich verzoenen met hun kinderen en kinderen zich verzoenen met hun ouders.”

De al aangehaalde Jewish Study Bible schrijft bij vers 24: “The connection between intergenerational reconciliation and Elijah is enigmatic.”. Maar, zagen we in Maleachi 2:10-11 niet “Hebben wij niet allemaal dezelfde vader, heeft niet een en dezelfde God ons geschapen? Waarom behandelen wij elkaar dan zo trouweloos en schenden wij het verbond dat hij met onze voorouders sloot? Juda heeft trouweloos gehandeld, en in Israël en Jeruzalem heeft men zich gruwelijk misdragen. Juda heeft ontwijd wat de HEER heilig is en wat hij liefheeft; Juda is getrouwd met een vrouw die een vreemde god vereert.” ?

Hoeveel profetieën, tekenen en wonderen heb je nodig om te begrijpen waar het om draait? Om tot inkeer te komen en je hemelse Vader (weer) lief te hebben? Lees anders Mattheüs 12:22-50 waar Jezus met de Farizeeën dezelfde thema’s van recht en onrecht, integriteit, de onzin van nog meer tekens willen hebben als je je toch niet wilt bekeren, het oordeel en Jezus’ perspectief op vaders, moeders, broers en zussen.

Hoe zit het nu met Elia? Je zult wel naar het Nieuwe Testament moeten gaan. In Mattheüs 11 legt Jezus uit, terwijl zijn neef Johannes (de Doper), vertwijfeld over het optreden van de messias, in de gevangenis zit, wat de rol van Johannes is. In vers 14: “En voor wie het wil aannamen: hij is Elia die komen zou.”. In Mattheüs 16 vers 14 wordt Jezus zelf voor de teruggekeerde Johannes de Doper (Jezus’ neef was in tussentijd onthoofd door Herodes), Elia of een van de andere profeten gehouden. In hoofdstuk 17 verschijnen Mozes en Elia bij Jezus op een berg, terwijl Jezus’ discipelen toekijken. Naderhand: “De leerlingfen vroegen hem: ‘Waarom zeggen de schriftgeleerden toch dat ELia eerst moet komen?’ Hij antwoordde: ‘Elia zou inderdaad koen en alles herstellen. maar ik zeg jullie dat Elia al gekomen is, ze hebben hem alleen niet herkend, en ze hebben met hem gedaan wat ze wilden. Zo zal ook de Mensenzoon door hun toedoen moeten lijden.’ Toen begrepen de leerlingen dat hij op Johannes de Doper doelde.” (Mattheüs 17:10-13).

Er zijn uitleggers die in de twee getuigen in Openbaringen 11:3 e.v. ook Mozes en Elia zien. Zij hebben de macht om de hemel te sluiten, zzodat er geen regen valt, zolang zij profeteren. Ook hebben ze de macht om water in bloed te veranderen. Verder kunnen ze de aarde treffen met alle mogelijke plagen, zo vaak ze maar willen. Je herkent in de twee getuigen inderdaad het optreden van Mozes en Elia. Opnieuw worden ze niet begraven na hun dood. Ze worden opgenomen in de hemel. (vers 12).

De boodschap is belangrijker dan de boodschapper

Je kunt jezelf verliezen in studies en verklaringen, symbolisme, letterlijke uitleg of eigen fantasie over wie precies wie is. Hoeveel profetieën, tekenen en wonderen heb je nodig om te begrijpen waar het om draait? Profeten zijn confronterend, vragen je om naar God terug te keren. Logisch dat in Openbaringen 11 vers 10: “De mensen die op aarde leven juichen om de dood van de twee profeten, en opgetogen sturen ze elkaar geschenken, want die profeten waren een grote kwelling voor hen geweest.” Zoals je in Openbaringen verder kunt lezen, is die reactie niet de terechte eindconclusie en ontlopen de mensen hun lot niet.